Blog Nico op de Laak
Over een paar maanden is het weer zover: maart 2018 gemeenteraadsverkiezingen. Nieuwe ronde, nieuwe kansen en dat alles gebaseerd op vergezichten en actieplannen als onderdelen van verkiezingsprogramma’s. En tien tegen één dat in die programma’s weer de mooiste beloften worden gedaan. Oordeel zelf, zou ik elke kiezer willen aanraden. Een voorbeeld van zo’n belofte zou kunnen zijn: wij maken onze gemeente klaar voor de toekomst. Met andere woorden: onze aanpak is toekomstbestendig. En met onze aanpak hebben wij de oplossingen, zelfs voor verrassingen.
Vroeger was dat wellicht een verwachting met enig houvast. Er werd gewerkt met gedetailleerde bestemmingsplannen en de overheid had vaak een allesbepalende rol. Particuliere initiatieven die niet in de plannen van de overheid pasten, werden (vaak) geweigerd. Soms terecht, maar ongetwijfeld veelal ook onterecht. En tegelijkertijd werd er veelvuldig gebruik gemaakt van alle wettelijke mogelijkheden om wijzigingen en aanpassingen door te voeren. Als anekdote: half Brabant is met artikel 19 gebouwd. Dus flexibiliteit te over.
De Omgevingswet gaat ons houvast bieden. Meer ruimte voor initiatieven: “Ja, mits” als leidend principe en minder wetten en regels. Uitnodigingsplanologie is het toverwoord en eigen verantwoordelijkheid zijn belangrijke begrippen geworden. De “kunstmatige” flexibiliteit uit het verleden maakt plaats voor echte flexibiliteit. Daar waren wij toch allemaal naar op zoek?
En dan opeens komt het begrip “toekomstbestendige omgevingsplannen” naar voren. Ik moest daar even over nadenken. Niet over het onderdeel omgevingsplan. Dat is duidelijk: lijkt op een bestemmingsplan, maar dan met meer thema’s en met het nieuwe instrumentarium van onder andere de omgevingswaarden. Doelvoorwaarden in plaats van middelvoorwaarden. Ideaal. Laat de initiatieven maar komen.
Maar het begrip toekomstbesteding kan ik niet plaatsen tegen de achtergrond van de nieuwe wet. Immers dat woord, toekomstbesteding, suggereert dat wij weten wat er gaat gebeuren en het suggereert dat wij daar nu al maatregelen op hebben getroffen. Wij kunnen tegen een stootje en hebben voldoende kaders vooraf al dichtgetimmerd. Het schrikbeeld van “Nee, tenzij” kwam onmiddellijk weer op mijn netvlies. Terug naar de situatie dat we alles weer vooraf geregeld willen hebben, was mijn gedachte.
Toen ik mij wat meer ging verdiepen in de vraag: ”Wat is dat, een toekomstbestendig omgevings-plan”? kwam ik al snel bepaalde ontwikkelingen tegen die mijn hiervoor omschreven gedachte sterken. Er wordt gewerkt aan uniformering van kaartbeelden, beleidsregels, vraagbomen en de wens om planteksten zo op te zetten dat de DSO het snapt. En er zijn nog meer voorbeelden. Het schrikbeeld van “Nee tenzij” werd in mijn gedachten aangevuld met een tweede schrikbeeld: weer alles, zo mogelijk landelijk, uniformeren. De door de Omgevingswet gepropageerde lokale vrijheden, met als belangrijk verbeterdoel van de wet zelf: het instellen van de lokale bestuurlijke afwegingsruimte, staan dan onder druk.
De vraag wordt dan: moeten wij het wel hebben over toekomstbestendige omgevingsplannen? Of moeten wij gewoon accepteren dat de roep om flexibiliteit, en dat was toch een van de belangrijkste achterliggende gedachten bij het opzetten van de Omgevingswet, automatisch leidt tot het met enige frequentie inspelen op nieuw ontwikkelingen. En dus het aanpassen van onze plannen. De huidige praktijk als het ware. Dus niks geen toekomstbestendig omgevingsplan maar een flexibele aanpak. Een flexibele aanpak die gekenmerkt wordt door juist invulling te geven aan andere uitgangspunten van de Omgevingswet: extra inzet op participatie, op co-creatie en niet onbelangrijk het draagvlak-principe.

Comments are closed.